18-01-24
Hoe het was: de kolenboer
In Feijenoord en IJsselmonde wordt veel gebouwd en opgeknapt. Maar wat zat hier vroeger eigenlijk? Wat deden de mensen voor werk? Hoe leefden ze? Pieter Termeer van Leeszaal Vreewijk brengt voor Stadionpark en de Roseknoop de geschiedenis tot leven. Pieter heeft Zuid van kinds af aan met eigen ogen zien veranderen en zit boordevol verhalen. Dit keer vertelt Pieter over de kolenboer.
Vandaag de dag voorziet een fijnmazig netwerk van kabels en buizen ons bijna automatisch van licht en warmte. Ook in het Roseknoopgebied, maar nog maar een halve eeuw geleden ging dat er heel anders aan toe. Met sjouwers, handkarren en paard en wagen werd steenkool - het zwarte goud - de huishoudens binnen gedragen.
Ik zie mezelf nog in de gang staan: ‘Ma, er wordt gebeld, de kolenboer staat voor de deur!’ Daar stonden ze dan: de sjouwers, zwart beroet, met een behoorlijk onheilspellende kap over het hoofd. Mijn moeder had twee mud besteld (al gauw zo’n 80 tot 100 kilo), die kwam hij op schouders naar boven brengen.
Veel huisvrouwen bestelden hun kolen bij de grote kolenboeren op Zuid: Jole, Lodder en Kieboom. Zij brachten het rond, met paard en wagen en grote trucks, in ladingen van wel 7.000 kilo. Wie geen eigen opslag in huis had, was aangewezen op een van de 600 waterstokers die er in Rotterdam waren. Kleine brandstoffenhandeltjes in winkeltjes op de hoek. Die verkochten al lang geen water meer, maar werden nog steeds vernoemd naar hun vroegere dienstverlening.
Ik bracht mijn eerste schooljaren door bij de nonnen. Net zoals de meeste scholen had ook de nonnenschool een stoker in dienst om de kachels aan gang te houden. Die stokers waren veelal oude zeelui van de grote vaart. Voor ons kinderen bleven zij meestal onzichtbaar, al zagen we af en toe wel een beroete schaduw de kelder in- of uitgaan.
Binnen ons gezin was het de taak van vader en de oudste kinderen om de kolenkit vol te scheppen en heelhuids naar beneden te brengen. Daar werden de voorbereidingen getroffen voor een lekker vuur. Eerst moesten proppen krantenpapier en kleine houtjes gaan branden. Daarna gingen de kolen er in porties op, tot de roodgloeiende warmte zich in de kamer verspreidde.
’s Winters sliep je in een onverwarmde kamer met ijsbloemen op de ramen. Extra dikke dekens en een kruik, dat waren dan je beste vrienden. ’s Ochtends moest de aslade van de kachel weer geleegd worden. Dat was meestal een taakje voor een van de jongere kinderen. Ook ik was regelmatig aan de beurt. Wel oppassen dat je dat netjes deed, anders ging je als het spook van Pierlala naar school. Als ik weer thuiskwam, stond er een wasrek bij de kachel. Met van die lange, witte onderbroeken erop van pa, en de onderjurken van mijn zussen. De kamer rook naar Sunlight zeep. Ik ga de thermostaat maar eens een tandje hoger zetten, ik vind het vandaag toch wat kil in huis…
Tekst: Pieter Termeer
Beeld: Stadsarchief Rotterdam